e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struik (alg.) struik: sjtroech (Spekholzerheide) struik III-4-3
stucadoor pleisterman: pliǝstǝrman (Spekholzerheide) Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.] II-9
stuikblok van het aambeeld stuikplaat: štūxplāt (Spekholzerheide) Een zwaar, gietijzeren blok aan de voet van het aambeeld waar men werkstukken op kan stuiken. Zie ook afb. 15 en het lemma "stuiken". [N 33, 55; N 66, 13d] II-11
stuikmachine stuikmachine: štukmašiŋ (Spekholzerheide) Machine, die in grote smederijen wordt gebruikt voor het opstuiken van ijzeren staven. Ze is van twee verstelbare klembekken voorzien, waarin de gloeiende stukken worden vastgezet; door het draaien van een vliegwiel worden de stukken tegen elkaar geperst (Zwiers II, pag. 435). [N 33, 284; N 33, 253] II-11
stuk stuk: štøk (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]) De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749] II-5
stukje hout om de kleischop te reinigen kratsertje: krɛtsǝršǝ (Spekholzerheide) Stukje hout of ijzer om de kleischop te reinigen. [monogr.] II-8
stutter bouwhouwer: bǫwhø̜jǝr (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]) Persoon die geregeld de betimmering van de mijngangen onderzoekt en onderhoudt. Volgens de informant van Q 15 was de stutter meestal een oudere houwer die zelfstandig onderhoudswerk deed in galerijen. Hij had een zogenaamd stuttersakkoord maar hij kon niet zoveel verdienen als een houwer aan het koolfront, meestal 5 à 10% boven gegarandeerd loon. [N 95, 152; monogr.; Vwo 153; Vwo 155; Vwo 371; Vwo 760; div.] II-5
sudderen smoren: De broadwoeësj is ¯t fainste, went ze lanksaam jesmord hat  sjmor’re (Spekholzerheide) sudderen III-2-3
suiker suiker: tsoekker (Spekholzerheide) suiker III-2-3
suikerklontje krei: Ing krai in d¯r bittere  krai (Spekholzerheide), suikertje: tsükkersje (Spekholzerheide) suikerklontje III-2-3