24268 |
vogel, algemeen |
vogel (enk.):
voeë’jel (Q121b Spekholzerheide)
|
vogel
III-4-1
|
24487 |
vogelmuur |
muur:
mier (Q121b Spekholzerheide),
vogelsmuur:
voeë’jelsmier (Q121b Spekholzerheide)
|
muur || muur, plant
III-4-3
|
24892 |
vogelwikke |
wikke(n):
wekǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Vicia cracca L. Algemeen voorkomend klimmend onkruid in graslanden en bermen, aan bosranden en waterkanten met paarsblauwe bloempjes in langgesteelde trossen en lange stengels. Het bloeit van juni tot september. De lengte varieert van 30 tot 200 cm. Dit onkruid wordt vaak verward met ringelwikke (Vicia hirsuta (L.) S.F. Gray), waar het sterk op lijkt, maar dat kleiner is (15 tot 60 cm.) en blauwachtig witte bloempjes heeft, die van mei tot juli bloeien. Ringelwikke komt meer voor op zandige bermen en akkerland, waar het bijzonder schadelijk is voor het koren. Bij de opgaven wordt door de informanten vaak geen onderscheid gemaakt. Voor de typen rij, gerij en wilde liezen (en samenstellingen of contaminaties zoals rijwikke) is steeds aangegeven dat het om de kleinere ringelwikke gaat. Oorspronkelijk was dit bij rijf ook het geval, maar dit woord heeft op sommige plaatsen betekenisuitbreiding ondergaan en is "wikke in het algemeen", dus ook de grotere vogelwikke, gaan aanduiden. Hier en in andere woordtypen is aangegeven d.m.v. (groot) en (klein) om welke van de twee uitdrukkelijk aangegeven variëteiten het gaat. De typen met wik zijn ondergebracht bij wikke; de naam wikke zelf wordt wel als een meervoud geïnterpreteerd; vandaar de mogelijke meervoudsvorm van het woordtype wikke(n). De windende groeiwijze heeft geleid tot gemeenschappelijke namen met de haag- en akkerwinde; de groeiplaats in het koren tot gemeenschappelijke namen met de klaproos (de typen met kol) en de schadelijkheid tot enkele niet-specifieke onkruidbenamingen (onkruid, drek, knoei, vuiligheid). Vergelijk ook het lemma Voederwikke. [N 11A, 29e; N C 1a, 1b; N Q 1b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
31278 |
volder |
volder:
vǫldǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Hamer met afgeronde baan die de smid gebruikt bij het rond omsmeden of "rond innemen" van kanten of uitstekende delen van een smeedstuk. Bij smeedwerk met behulp van de volder houdt de smid met zijn rechterhand de steel van dit werktuig vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van de volder. De volder wordt ook vaak gebruikt in combinatie met een ondervolder. De baan van dit werktuig heeft dezelfde vorm als de volder, maar is aan de onderzijde voorzien van een pin die in het aambeeldgat past. Zie ook afb. 38. [N 33, 80; monogr.]
II-11
|
25201 |
volle maan |
vollmond (du.):
vol⁄mond (Q121b Spekholzerheide)
|
volle maan
III-4-4
|
28292 |
volle wagen |
volle:
vǫlǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
[N 95, 673b; monogr.]
II-5
|
20174 |
voogd |
voormonder:
vuur’munger (Q121b Spekholzerheide)
|
voogd
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
deraan krijgen:
draa’krieje (Q121b Spekholzerheide),
kullen:
kul’le (Q121b Spekholzerheide),
wekken:
wek’ke (Q121b Spekholzerheide)
|
foppen || misleiden, foppen
III-1-4
|
27804 |
voorbereiding |
voorrichting:
vȳǝrrexteŋ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Werken in een koollaag die worden uitgevoerd na de ontsluiting maar vóór de winning. "Verzamelnaam voor alles wat en iedereen die zich bezighoudt met de voorbereidende ondergrondse werken tot het winnen van de kolen" (Vanwonterghem pag. 180). [N 95, 167; monogr.; Vwo 627; Vwo 843]
II-5
|
27806 |
voorbereidingsploeg |
voorrichtingploeg:
vȳrrexteŋplox (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Eisden])
|
[N 95, 177; N 95, 176; monogr.]
II-5
|