21404 |
zeggen |
zagen:
zaage (Q121b Spekholzerheide)
|
zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
32874 |
zeisring |
band:
bant (Q121b Spekholzerheide)
|
Het los metalen onderdeel van de zeis, dat steel en blad te zamen houdt. Bij de ouderwetse zeis was dit onderdeel een metalen band of ring die om de zeissteel en de daartegenaan liggende arend van het blad sloot en die door middel van een spie tussen ring en arend of tussen ring en steel werd vastgeslagen. De ring was niet persé rond, maar vaak aangepast aan de vorm van het uiteinde van de steel en van de arend, en kon zodoende een vierkante of afgeplatte omtrek hebben. Bij de moderne zeisen vindt men wel een ring in de vorm van een manchet die met imbusschroeven wordt vastgezet; benamingen als slot en manchet wijzen wellicht op deze vorm van de zeisring. Zie afbeelding 4, nummer A3 en B3. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel zeis zie het lemma ''zeis''.' [N 18, 67d; JG 1a, 1b, 2c; A 14,2; L 45, 2; add. uit L 26, 18; monogr.]
I-3
|
31481 |
zetbank, plooibank |
klembeugel:
klɛmbȳjǝl (Q121b Spekholzerheide),
zetbank:
zɛts˱baŋk (Q121b Spekholzerheide)
|
Een met de hand aangedreven machine waarmee metaalplaat in een bepaalde vorm gebogen kan worden. De zetbank wordt ook gebruikt om profielen te vervaardigen. Zie ook afb. 171b-c. Toen er nog geen zetbank was, werd plaatmateriaal gebogen met behulp van een plooiijzer, een in doorsnede vierkant, ijzeren balkje dat met schroeven aan het werkblad van de werkbank vastgezet kon worden. De metalen plaat werd tussen werkbank en plooiijzer vastgeklemd en vervolgens over het plooiijzer gebogen. Zie ook afb. 171a. Bij het buigen van plaat met behulp van de zetmachine wordt het materiaal door de zetliniaal, die aan de bovenbalk van de machine bevestigd is, op de spantafel geklemd waarna de plaat door de buigbalk over de rand van de zetliniaal wordt gebogen. Bij een zetbank behoren verschillende zetlinialen die verwisselbaar zijn. Zie ook afb. 171d. [N 33, 254; N 33, 170; N 64, 12a; N 64, 21c]
II-11
|
31277 |
zethamer |
zethamer:
zɛtshamǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Hamer met vierkante kop die de smid gebruikt bij het haaks ombuigen of "scherp innemen" van kanten of uitstekende delen van een smeedstuk. Zie ook afb. 37a-b en het volgende lemma. Volgens de respondent uit L 299 werd de zethamer gebruikt bij het smeden van de ploegkam (plōxkamp) aan de oude Brabantse ploeg. [N 33, 78-79; N 33, 82]
II-11
|
27926 |
zetspie |
kijl:
kil (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Eisden])
|
Spiekrik waarmee een metalen stijl, bijvoorbeeld een Gutehoffnungshüttestijl, tussen dak en vloer vastgeklemd kan worden. De woordtypen die verwijzen naar een vis zijn terug te voeren op het feit dat de spie een visvormig uiterlijk heeft (Lochtman pag. 83). [N 95, 345; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, add.]
II-5
|
19718 |
zeven |
sieben (d.):
zībə (Q121b Spekholzerheide),
zeven:
zēvə (Q121b Spekholzerheide),
ziften:
zeftə (Q121b Spekholzerheide),
zijen:
zeͅi̯ə (Q121b Spekholzerheide)
|
zeven
III-2-1
|
27708 |
zeverij |
zeverij:
z˙ēvǝręj (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Plaats waar de kolen gezeefd worden. [N 95, 14; monogr.]
II-5
|
19004 |
zich gedragen |
zich benehmen (< du.):
ziech beneëme (Q121b Spekholzerheide),
zich gedragen:
jedra’ge, ziech (Q121b Spekholzerheide),
zich opvoeren:
ópveure, ziech (Q121b Spekholzerheide),
zich verhouden:
verhaode, ziech (Q121b Spekholzerheide)
|
zich gedragen
III-1-4
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
i’bilde, ziech (Q121b Spekholzerheide)
|
zich verbeelden, zich inbeelden
III-1-4
|
18982 |
zich schamen |
zich schamen:
sja’me, ziech (Q121b Spekholzerheide)
|
zich schamen
III-1-4
|