20679 |
zuurkool |
kompes:
Wat hat uur jekaochd? kóm¯pes mit hónk (als afwijzend antwoord)
kóm’pes (Q121b Spekholzerheide),
zuurmoes:
zoer’mós (Q121b Spekholzerheide)
|
zuurkool
III-2-3
|
29944 |
zwaaihaak |
schmiege:
šmīx (Q121b Spekholzerheide),
verstelbare winkelhaak:
vǝrštɛlbārǝ weŋkǝlhǭǝk (Q121b Spekholzerheide)
|
Winkelhaak waarvan de benen beweegbaar zijn. De zwaaihaak bestaat doorgaans uit een huis en een veer die scharnierend met elkaar verbonden zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. Men onderscheidt de enkele en de dubbele zwaaihaak. De eerste is L-vormig, de tweede heeft de vorm van een T. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten en af te tekenen. Zie ook het lemma "zwaaihaak" in Wld II.9, pag. 11-12 en afb. 78. [N 33, 318b; N 64, 79a]
II-11
|
24284 |
zwaan, algemeen |
zwaan:
sjwaan (Q121b Spekholzerheide)
|
zwaan
III-4-1
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
beugel:
bø̄gǝl (Q121b Spekholzerheide)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
20355 |
zwager |
zwager:
sjwoa’jer (Q121b Spekholzerheide)
|
zwager
III-2-2
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
šwá:ch (Q121b Spekholzerheide, ...
Q121b Spekholzerheide)
|
zwak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
27339 |
zware hamer |
mottek:
motǝk (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Eisden]),
zware hamer:
šwǭrǝ hamǝr (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Julia])
|
Voorhamer, grote moker. Het woordtype "mottek" (Q 121b, Q 202) is een verbastering van het Poolse mtottek. De term "meesterhouwer" (Q 21) was op de mijn Maurits een spottende benaming voor een zware hamer. [N 95, 739; monogr.]
II-5
|
24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
blad’loes (Q121b Spekholzerheide),
meel:
mie’ël (Q121b Spekholzerheide)
|
bladluis
III-4-2
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kroa (Q121b Spekholzerheide)
|
kraai
III-4-1
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
roeëd’sjtets-je (Q121b Spekholzerheide)
|
roodstaartje
III-4-1
|