21353 |
kletsen |
quatschen (du.):
drukt minachting uit
kwatsjə (Q121b Spekholzerheide)
|
praten [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
smikkekoordje:
šmekǝkø̜atšǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
24581 |
klimop |
immergroen:
um’merjreun (Q121b Spekholzerheide)
|
klimop
III-4-3
|
31498 |
klinkhamer |
nijdhamer:
nęjhamǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Hamer voor klinkwerkzaamheden. Volgens verschillende zegslieden wordt als klinkhamer vaak een bankhamer gebruikt. Dit type hamer heeft een kop van staal en een houten handvat. Het gewicht ligt rond de 1,3 kg. De pen aan de kop van de hamer wordt gebruikt om de klinknagelkop te vormen, de vlakke baan voor het slaan op de ophaler en dopper. Zie ook afb. 178 en de toelichting bij de lemmata "bankhamer", "ophaler" en "dopper". [N 33, 64; N 64, 39h; N 66, 6h; monogr.]
II-11
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāl (Q121b Spekholzerheide),
niet:
nīt (Q121b Spekholzerheide)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
24536 |
klit |
klit:
klet (Q121b Spekholzerheide)
|
klis, klit
III-4-3
|
27302 |
klok |
klok:
klok (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
kloot:
kluǝt (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Ronde zeer zware steenklomp of klokvormig stuk gesteente dat met de platte kant naar beneden in het dak zit. Deze klomp was gewoonlijk met een dun laagje kolenstof bezet, zodat hij van buitenuit niet te herkennen was. Deze bollen of klompen konden zonder voorafgaande waarschuwing plotseling omlaag vallen. De informant uit Q 113 definieert deze klompen als versteende boomstammen waarvan de schil uit kool bestaat. Hierdoor hebben ze onvoldoende verband in het gesteente. Ook het woordtype "boomvot" (Q 121, Q 121c) wijst op een boomrest. [N 95, 896; N 95, 529; monogr.; Vwo 415; Vwo 425]
II-5
|
20950 |
klokhuis |
keets:
kitsj (Q121b Spekholzerheide)
|
klokhuis
I-7
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q121b Spekholzerheide)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12
|
29628 |
klompen |
klompen:
klōmpǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Klompen, meestal beslagen met een stuk leer of blik. De steekklompen waren speciale klompen met platte zool, die aan de onderzijde waren voorzien van een zware ijzeren plaat. Met deze klompen dreef men bij het ouderwetse kleidelven met een forse trap de steekschop in de kleilaag - Tegels Dialek, pag 119. [monogr.]
II-8
|