e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

Gevonden: 5275

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: plekken (Stein), plakpleister (zn.): plàkplòster (Stein), plekpleister (zn.): plekploaster (Stein) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(iets) bevinden keuren: keuren (Stein), kêûren (Stein) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(met) het hoofd stoten stoten: bulles stoate/knutseh stoate (Stein), köpke stoate (Stein) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen stevige knoken: stevige kneuk (Stein) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(overige) kaartspelen misre (fr.): misere (Stein) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: deupklèdje (Stein), deupmutske (Stein), deupsprei (Stein), eine dook (Stein), ene pisdook (Stein), navelwinjel (Stein), slabberlepke (Stein), voile (Stein), zeiverlepke (Stein) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
21-jan sint-maartenvuur: sint maarten vuren (Stein) 21 januari. [N 88 (1982)] III-3-2
5-mrt oude-sint-pieters: oude st pieters (Stein) De naam voor de 5e maart [oude st.pieter, bistegersdei]. [N 88 (1982)] III-3-2
[baaienjas?] baaien jas: baajen jas (Stein) een baaien jas met opgestikte figuren en gesloten met witte knopen [N 59 (1973)] III-1-3
[falie] voile (fr.): vôôl (Stein) sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3