id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28467 | dwarsbouwers | knoeilappen: (enk) knōǝjlap (Stein) | Bijen die dwars of kruisgewijze door de korf heen bouwen. [N 63, 17d; N 63, 17c] II-6 |
19345 | dwarsdrijver | dwarsligger: dwersjlikker (Stein), rare, een -: rare (Stein), warsdrijver: wēērsdriever (Stein) | iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] || zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)] III-1-4 |
27908 | dwarskap | dwarskap: dwarskap (Stein [(Maurits)] [Emma]), onderlegger: ø̜ŋǝrlęqǝr (Stein [(Maurits)] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) | Kap die in de dwarsrichting van de pijler of de mijngang wordt geplaatst. De dwarskap is extra versterkt en bestaat uit twee elementen. Zij wordt gelegd op de plaats waar vanuit een steengang een galerij wordt begonnen. Zij moet extra stevig zijn omdat, al naar gelang de hoek die de galerij ten opzichte van de steengang maakt, één of meer kappen van de galerij met één uiteinde op de dwarskap rusten. [N 95, 303; monogr.; Vwo 105; Vwo 297; Vwo 299; Vwo 352; Vwo 792] II-5 |
30273 | dwarsklampen | klampen: klampǝ (Stein) | De horizontale planken in het geraamte van de deur met vergaring. [N 55, 23c] II-9 |
27193 | dwarsligger | zwel: šwęl (Stein [(Maurits)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) | Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790] II-5 |
27985 | dwarspijler | dwarspijler: dwarspijler (Stein [(Maurits)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) | Pijler die evenwijdig aan de strijkrichting van de koollaag ligt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -(pijler) het lemma Pijler. [N 95, 480; N 95, 286] II-5 |
18802 | dwaze streek | slimme streek: slum streek (Stein), woei: woei (Stein) | een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19504 | dweil | dweil: dweil (Stein) | grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)] III-2-1 |
19657 | dweilen | dweilen: dweilen (Stein), sommige mensen gebruiken ook het woord dweilen dweilen (Stein) | Hoe noemt u het schoonmaken van stenen of houten vloeren, van stoepen enz. met behulp van water en een grove doek? [N105 (2000)] || stenen of houten vloeren, stoepen, etc. met behulp van water en een grove doek schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1 |
19260 | dwingen | dwingen: dweingen (Stein), dwingen (Stein) | het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)] III-1-4 |