id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
31718 | gekantrecht hout | gekantrecht hout: gǝkɛntjrɛxt hǫwt (Stein), gezeegd hout: gǝzē̜xt hǫwt (Stein) | Hout waarvan de met schors bedekte delen aan de smalle lengtezijde haaks zijn afgezaagd. [N 50, 51c; N 50, 72] II-12 |
19337 | gekheid maken | malloot: malhood (Stein), spa (du.) maken: spas make (Stein) | gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21466 | gekkenhuis | gekkenhuis: gekkehoes (Stein), gekkenhoes (Stein) | een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21120 | gekneusd | geblutst: geblûtjst (Stein) | Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3 |
24483 | geknotte wilg | wijde: wīēj(e) (Stein) | de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] III-4-3 |
24151 | gekraagde roodstaart | spinnenmannetje: sjpinnemènke (Stein), spinnemenke (Stein), wijntapper: wientepper (Stein) | gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)] III-4-1 |
17580 | gekruld haar | krullen: krällen (Stein) | gekruld haar [N 10 (1961)] III-1-1 |
21274 | geld | geld: xɛltj (Stein), xɛlṭj (Stein) | geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1 |
24578 | gelderse roos | sneeuwbal: WLD sneeuwbal (Stein) | Gelderse roos (viburnum opulus). Tot 3 m hoge struik; de bladeren zijn enkelvoudig en 3- tot 5-lobbig, slap en grof getand; de bloemen staan in platte tuilen, die aan de rand groot, stervormig en onvruchtbaar zijn; de middelste zijn kleiner en vruchtbaar. [N 92 (1982)] III-4-3 |
24809 | gele ganzebloem | paardebloem: WLD paardebloem (Stein) | Gele ganzebloem (chrysanthenum segetum 20 tot 60 cm groot. De stengel is kaal en blauwgroen gekleurd. De bladeren zijn omgekeerd eivormig tot langwerpig, ze zijn kaal en blauwgroen, de bovenste zijn vrijwel ongedeeld, getand en iets stengel omvattend, d [N 92 (1982)] III-4-3 |