25234 |
grote wolk |
bonk:
bank in de log (Q015p Stein),
bonk (Q015p Stein),
bònk (Q015p Stein)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18872 |
gruwelijk |
gruwelijk:
gruwelijk (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24780 |
guichelheil |
geiteblad:
WLD
geiteblaad (Q015p Stein)
|
Guigelheil (anagallis arvensis 5 tot 40 cm lage plant. De stengels zijn liggend; de bladeren zijn eivormig en ongesteeld, ze groeien tegenoverstaand; de bloemen groeien in de bladoksels, de bloemen zijn langesteeld met klierachtig behaarde kroonslippen, [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19082 |
guit |
snaak:
chnaak (Q015p Stein)
|
guit [DC 11]
III-1-4
|
18834 |
guitig |
fratsig:
fratsig (Q015p Stein),
komisch:
komis (Q015p Stein)
|
vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18541 |
gulp van een broek |
gulp:
gölp (Q015p Stein),
roetsj:
rötsch (Q015p Stein)
|
dit split [N 59 (1973)] || gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gölzig (Q015p Stein)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18856 |
gunst |
gunst:
gins (Q015p Stein),
gunst (Q015p Stein)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31310 |
gutsbeitel |
guts:
gøts (Q015p Stein)
|
Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.]
II-12
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
guur (weer):
guur (Q015p Stein),
koude bijs:
een kau bies (Q015p Stein),
schraal (weer):
sjraol wêêr (Q015p Stein)
|
snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|