20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
he aart nao zie vader (Q015p Stein),
hè aart nao ziene vader (Q015p Stein),
hij aardt zijn vader:
hè aardt zie vader (Q015p Stein)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiegen (Q015p Stein),
snakken:
snakt (Q015p Stein)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
reutelen:
reutelen (Q015p Stein),
rochelen:
rôchele (Q015p Stein)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hikkop:
hikop (Q015p Stein)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinksteen:
steen, stukje glas
hinkstein (Q015p Stein)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
hènken (Q015p Stein)
|
hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinkelen:
hènkelen (Q015p Stein),
hinken:
heinken (Q015p Stein)
|
Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hummeren:
hø̜mǝrǝn (Q015p Stein),
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (Q015p Stein)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hood (Q015p Stein),
o.əd (Q015p Stein)
|
hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
hondskooi:
hondskwaj (Q015p Stein)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-1-3
|