25601 |
knipbrood |
knipbrood:
knepbrǭt (Q015p Stein)
|
Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43]
II-1
|
17784 |
knipogen |
knippen:
knippen (Q015p Stein),
oogje knikken:
uigske knikken (Q015p Stein)
|
Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28942 |
knippatroon |
patroon:
pǝtrwan (Q015p Stein)
|
Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.]
II-7
|
28947 |
knippen, snijden |
uitsnijden:
ūtsni-jǝ (Q015p Stein)
|
Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW]
II-7
|
34192 |
knobbels in de uier |
vleug:
vlø̄x (Q015p Stein)
|
Knobbels die in de uier kunnen ontstaan bij uierontsteking. [N 52, 5c; A 48A, 10c]
I-11
|
19316 |
knoeier |
veropzakken:
verobzakken (Q015p Stein)
|
iemand die zijn werk steeds verwaarloost [hordserd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19076 |
knoest |
stronk:
strônk (Q015p Stein)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
unpijpje:
unpiepkes (Q015p Stein)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
28036 |
knol |
kloot:
kloat (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma, Maurits])
|
Kleine, geweldig harde ijzersteenbol, ongeveer ter grootte van een vuist, die zich in de steenkool bevindt. De ijzersteenbol is vergelijkbaar met de klok maar kleiner van afmeting. Hij is vaak zo hard dat de pin van de luchthamer breekt wanneer hij op zulke bollen stoot (Lochtman pag. 89). [N 95, 529; monogr.; Vwo 424]
II-5
|
33246 |
knollen uittrekken |
kruiden:
krūi̯ǝ (Q015p Stein)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|