e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolenschop panschup: panšø̜p (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), schoep: šōp (Stein  [(Maurits)]   [Eisden]) Schop, bestaande uit een korte steel met kruk en een betrekkelijk groot blad. Met dit type schop worden de losgemaakte kolen op de transportband of de schudgoot geschept. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 751 ("Hoe noemt u een platte schop?") en vraag N 95, 752 ("Hoe noemt u een panneschop?") is een aantal opgaven uit dit lemma mogelijkerwijs ook van toepassing op de steenschop. De composita waarvan het eerste lid verwijst naar een steenschop zijn bijeengeplaatst in het lemma Steenschop. [N 95, 752; N 95, 751; monogr.] II-5
kolenslik schlamm (d.): slamp (Stein), slam: šlam (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]) (Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)] || Nat kolenstof of kolengruis, gebruikt als brandstof. [N 95, 466; monogr.; Vwo 689; Vwo 709; Vwo 715] II-5, III-2-1
kolenstof stub: štø̜p (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]) Grof of fijn stof afkomstig van de kolen. Het komt vrij bij het schieten, boren, het losmaken van kolen en andere werkzaamheden in het ondergrondse gedeelte van de mijn. Omdat het kolenstof overbelasting van de longen kan veroorzaken, wordt het nadelig geacht voor de gezondheid. Het moet daarom zoveel mogelijk bestreden worden. Bij een bepaald percentage vluchtige bestanddelen in het kolenstof is het zeer explosief. [N 95, 769; monogr.] II-5
kolenvoorraad kolenopslag: kǭlǝopšlāx (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]) Voorraad kolen die een mijn opslaat wanneer de produktie hoger is dan de verkoop. [N 95, 33; Vwo 749] II-5
kolven afstropen stropen: strø̄pǝ (Stein) De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22] I-4
komen komen: komə (Stein) komen [RND] III-1-2
komen kijken naar de slacht schaffelen: sjaffelen (Stein) Het gebruik om te komen kijken naar de slacht. [N 88 (1982)] III-3-2
komijnekaas zaadjeskaas: zeudjeskiës (Stein) Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
komisch halve gewiekste: halve gewikste (Stein) lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)] III-1-4
kommervol (zijn): kommer kommer: kommer (Stein), lastig: lestig (Stein) vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)] III-1-4