e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppig koppig: koppig (Stein) vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)] III-1-4
koppig zijn bokken: bokken (Stein) koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] III-1-4
kopraat voorbouw: vø̄rbuw (Stein) De kleine stukjes raat die men laat staan als men bij de honingoogst de raten uitbreekt. Hieraan moeten de bijen weer opnieuw gaan uitbouwen. [N 63, 14b; Ge 37,55] II-6
kopse las koud tegeneen: kǫwt tē̜gǝnęjn (Stein) Verbinding van twee stukken hout in elkaars verlengde, waarbij de stukken haaks of schuin afgezaagd en koud tegen elkaar gelegd worden. [N 54, 41] II-12
kopshout kopshout: kǫpshǫwt (Stein) Het vlak van een stuk hout dat de dwarsdoorsnede van de vezels vertoont. [N 50, 50a; monogr.] II-12
kopspijlen kopspieën/-spijen: kopspi-jǝ (Stein) Van onderen spits bijgesneden spijlen. Door de kop van de korf worden op raatafstand een aantal van deze houten spijlen gestoken. Die spijlen worden van onderen spits bijgesneden omdat de bijen bij voorkeur hun ratenbouw aan een scherpe rand schijnen te beginnen. Wanneer de korfboer er dan nog met was een paar stukjes kunstraat of samengeknepen verse darrenraat aan vastlijmt, zijn de bijen meestal wel genegen althans hun eerste raten netjes in de kop in koude bouw te beginnen (De Roever, pag. 150). [N 63, 6a] II-6
kopvoorn koemel: kommel (Stein), mulder: WBD/WLD  mulder (Stein), ruts: rutsj (Stein) Hoe noemt u de kopvoorn: komt vooral voor in stromend water. Hij heeft een grote bek, is slank gebouwd met een afgeronde aarsvin. Hij wordt tot 60cm lang (meem, molenaar, mulder, vingel) [N 83 (1981)] III-4-2
korbeel korbeel: kǫrbēl (Stein) Balkje dat onderlangs de verbinding vormt tussen de hanebalk en het spantbeen. Zie ook afb. 52n. [N 54, 157] II-9
korenbloem blauwe korenbloem: blau̯ kōrǝblōm (Stein), -  blauw korebloom (Stein) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)] I-5, III-4-3
korf met ronde kop ronde kop: ronde kop (Stein) Korf met een doorsnede van ± 40 cm bij een ongeveer gelijke hoogte. Een kenmerk is de ronde kop. [N 63, 3a; N 63, 3b] II-6