19500 |
loper |
maalsteen:
mālstę̄jn (Q015p Stein)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
24674 |
lork |
lariks:
lariks (Q015p Stein)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
boordje:
beurdje (Q015p Stein)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21218 |
losse plankbrug |
vlonder:
vlonder (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30454 |
losse veer |
losse veer:
lǫsǝ vē̜r (Q015p Stein)
|
Los latje waarmee twee vloerdelen, die aan beide zijden een groef hebben, met elkaar verbonden kunnen worden. [N 54, 132g]
II-9
|
18317 |
losse zak onder de rok |
buidel:
buul (Q015p Stein)
|
tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28253 |
losvloer |
losvloer:
losvloer (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De plaats waar de mijnwagens uit de liftkooi worden gelost. Bij de hoofdschachten bevindt zich de losvloer in de schachttoren, bij blinde schachten is de mijngang die bij het bovenste gedeelte van de schacht uitloopt meteen de losvloer (Vanwonterghem pag. 187). [N 95, 691; monogr.; Vwo 484; Vwo 655; Vwo 767]
II-5
|
28128 |
loszittende gesteentebank |
zerk:
zerk (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma])
|
Een gesteentebank in het dak die neiging vertoont neer te vallen en die daardoor gevaar oplevert. Wat betreft het woordtype "zerk": Lochtman (pag. 81) zegt dat de gesteentebank er inderdaad uitziet als het deksel van een doodskist. De bank zit met de platte kant naar beneden en bevindt zich in een situatie die het plotseling loslaten zeer bevordert. [N 95, 897; monogr.; N 95, 529]
II-5
|
21738 |
loteling |
loteling:
loteling (Q015p Stein)
|
iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22400 |
loten |
loten:
loten (Q015p Stein)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|