30244 |
middenstijl |
middenstijl:
medǝstīl (Q015p Stein)
|
Het verticale deel in het midden van een kozijn waartegen de twee vleugels van een dubbel raam aanslaan. [N 55, 7b]
II-9
|
31691 |
middenstuk van de boom |
doude:
tǫw (Q015p Stein),
middelblok:
medǝlblǫk (Q015p Stein)
|
Vgl. ook afb. 1b. Zie voor het woordtype doude uit Stein (Q 15) ook het RhWb I, kol. 1388, s.v. Dolde, dat in een groot deel van het Rijnland onder meer ø̄Baumwipfelø̄ en in de Selfkant ook ø̄die untersten st√§rksten Aeste eines Baumes, da wo der Stamm sich zu verzweigen beginntø̄ kan betekenen. [N 50, 7b; N 75, 86a]
II-12
|
24352 |
mier |
aamzeik:
eigen spellingsysteem
aomzeik (Q015p Stein)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
aamzeikenei:
eigen spellingsysteem
aomzeikeèi (Q015p Stein)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
aamzeikennest:
eigen spellingsysteem
aomzeikenès (Q015p Stein)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierikswortel:
WBD/WLD
mierikswortel (Q015p Stein),
mierikwortel:
mierikwortel (Q015p Stein)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
27655 |
mijnarts |
mijnarts:
mīnarts (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Op alle mijnen kende men een modern ingerichte verbandkamer. Onder leiding van een mijn- of bedrijfsarts werd hier voor geneeskundige behandeling gezorgd. [N 95, 952]
II-5
|
27676 |
mijnemplacement |
kuilterrein:
kultǝręjn (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I]),
terrein:
tǝręjn (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Het gehele mijnterrein bovengronds. [N 95,3]
II-5
|
27704 |
mijnhoutterrein |
houtterrein:
houtterrein (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Terrein waar het hout ligt dat nodig is om de mijngangen te ondersteunen. [N 95, 36; monogr.]
II-5
|
27540 |
mijnkleding |
kuilpungel:
kulpøŋǝl (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De benaming voor mijnkleren in het algemeen. Een informant uit Q 121 merkt op dat "kuilmontuur" de benaming was voor kleding die men ondergronds droeg. [N 95, 59; monogr.]
II-5
|