19309 |
moedig (zijn) |
frech:
vreg (Q015p Stein)
|
moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19100 |
moeite |
moeite:
meute (Q015p Stein),
muite (Q015p Stein)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
19940 |
moer |
moer:
moor (Q015p Stein)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
33700 |
moeras |
moeras:
muras (Q015p Stein),
mǝras (Q015p Stein),
zijp:
zīp (Q015p Stein)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
28495 |
moerecht |
bevrucht:
bǝvrøxt (Q015p Stein)
|
Gezegd van korf of kast die een bevruchte moer heeft na eerst moerloos te zijn geweest. [N 63, 60b; Ge 37, 47]
II-6
|
28626 |
moerkooitje |
koninginnekooitje:
kø̄nǝgenǝkø̄jtjǝ (Q015p Stein)
|
Het huisje waarin de imker jonge, onbevruchte koninginnen in voorraad heeft. Het model varieert. De informant van L 246 zegt dat het vroeger van vlierenhout werd gemaakt. [N 63, 100a; Ge 37, 164; monogr.]
II-6
|
28493 |
moerloos |
moerloos:
mōrlōs (Q015p Stein)
|
Staat van een bijenvolk waarbij er geen koningin is. De imker zal er alles aan doen om deze moerloosheid zo spoedig mogelijk op te heffen. [N 63, 60a; Ge 37, 46]
II-6
|
33556 |
moestuinx |
moostem:
mōsəm (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
27802 |
moetlijn |
moetlijn:
mutlęjn (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Merkteken op de stijlen aan de beide zijwanden van steengangen, galerijen etc. door de mijnmeters aangebracht, dat onder meer dient als hulpmiddel om mijnsporen op de juiste hoogte te brengen. [N 95, 708; N 95, 856 add.]
II-5
|
20596 |
moezen |
prut:
bijvoorbeeld appelmoes
prut (Q015p Stein)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|