e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muurblokken klossen: (enk)  klos (Stein) Vierkante houten blokjes die men in de muur metselt, om er later de dagstukken van de deur op vast te maken. Volgens de invuller uit L 210 werden muurblokken in het noorden van Nederlands Limburg niet toegepast. [N 32, 11c; N 55, 19b; monogr.] II-9
muurplaat muurplaat: mūrplāt (Stein) Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.] II-9
muurraam blind raam: blenjt rām (Stein) [N 55, 19c; N 32, 10a-c; monogr.] II-9
muziekinstrument muziekje: muziekje (Stein) Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] III-3-2
muzikant muzikant: muzikant (Stein, ... ) Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] III-3-2
naadloze rug of middenrug rug zonder naad: rø̜x zoŋǝr nǭt (Stein) Middenrug zonder naad. Volgens de informanten van L 416, P 52 en Q 88 betreft een dergelijk onderdeel een sportjas of blazer. [N 59, 87] II-7
naaf naaf: nāf (Stein) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13
naafbus bus: bø̜š (Stein) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11
naafprofiel navenlijst: nāvǝlīst (Stein) De holle en bolle groeven die met behulp van draaibeitels en -gutsen op de naaf worden aangebracht. [N G, 43a] II-12
naafspaakpen ang: (Stein), chape: sap (Stein), pen: pɛn (Stein) Het rechthoekige en plat uitgesneden uiteinde van de spaak dat in het spaakgat van de naaf wordt gedreven. Zie ook afb. 185 en het lemma ɛvelgspaakpenɛ in deze paragraaf en het lemma ɛspaakɛ in wld I.13, pag. 18-19.' [N G, 44b] II-12