22467 |
speler die twee beurten heeft |
dam:
dam (Q015p Stein)
|
Een speler die twee beurten heeft om het aantal gelijk temaken in bepaalde spelen [dam, dame]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22327 |
spelletje |
partijtje:
partieke (Q015p Stein),
potje:
pøͅtjə (Q015p Stein)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22637 |
spelletjes met eieren |
paashaas spelen:
paashaas spelen (Q015p Stein)
|
Spelletjes met eieren met Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
fles wennen:
flesj wênne (Q015p Stein),
spenen:
spenen (Q015p Stein)
|
spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17719 |
sperma |
zaad:
zoad (Q015p Stein)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
duivenstoter:
doevestueter (Q015p Stein)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
boontjes:
bwenke (Q015p Stein),
prinsessenbonen:
WBD/WLD
prinsesseboon (Q015p Stein),
sperziebonen:
WBD/WLD
spercieboon (Q015p Stein)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
20535 |
spetteren |
spetteren:
spetteren (Q015p Stein),
springen:
spreingen (Q015p Stein)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28513 |
speurbijen |
speurbijen:
spø̄rbi-jǝ (Q015p Stein)
|
Werksters die een paar dagen voordat een bijenvolk gaat zwermen, gaan zoeken naar een nieuwe woning. Spleten en reten, holle bomen, schoorstenen en lege korven zijn mogelijke woonplaatsen. [N 63, 31a]
II-6
|
26360 |
spie |
kijl:
kil (Q015p Stein)
|
Houten of metalen wig die tijdens het zagen in de zaagsnede werd ingedreven om klemmen van de zaag of verkeerd vallen van de boom te voorkomen. [N 50, 11b; N 75, 121d]
II-12
|