e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spitsmuis spitsmuis: spitsmōēs (Stein), WBD/WLD  spitsmoes (Stein), spitsmuisje: spitsmuuske (Stein) Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)] III-4-2
spitsroeden lopen spits lopen: spits loͅəpə (Stein), spitsroeden lopen: spitsrooje laope (Stein) Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)] III-3-2
spitten graven: grãvǝ(n) (Stein) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
splijtkool splijtkool: spleetkēūl (Stein), -  spleetkoal (Stein) [N 82 (1981)] I-7
splijtvlakken in de koollaag splijtvlakken: splijtvlakken (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]) Scheuren in de koollaag die zijn veroorzaakt tengevolge van de gebergtevormende bewegingen in de aardkorst waaraan de koollagen tijdens en na het ontstaan blootgesteld zijn geweest. Door de splijtvlakken is de koollaag als het ware in tegen elkaar liggende lagen of banken verdeeld. Vakkundig gebruik maken van de splijtvlakken beïnvloedt de prestatie van de mijnwerker gunstig. Volgens de informant van Q 15 was het het gemakkelijkste werken als de splijtvlakken parallel liepen aan de transportrichting. Soms kon men dit bevorderen door het gehele pijlerfront iets te draaien. [N 95, 504; monogr.] II-5
splitsing van de stam gaffel: gaffel (Stein, ... ) Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)] III-4-3
sponning dobbel rabat: dobǝl rābat (Stein), rabat: rābat (Stein) Groef of keep waarin de kant van een plank van een raam of deurlijst wordt opgesloten, schuivend bewogen kan worden, of waartegen hij kan aanslaan. [N 55, 11a-c] II-9
sponningschaaf glasploeg: glāsplōx (Stein), rabatschaaf: rabatšāf (Stein) De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.] II-12
spons spons: en lairenlap  spons (Stein) spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] III-2-1
spookschaaf spookschaaf: spwōkšāf (Stein), spookschaafje: spōǝkšē̜fkǝ (Stein) Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.] II-12