17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprokkelen (Q015p Stein),
zomeren:
zûmmeren (Q015p Stein)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27900 |
sprong |
sprong:
šprø̜ŋk (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Aantal centimeters dat een stijl uit het lood staat. [N 95, 294; monogr.]
II-5
|
21545 |
sprookje |
sprookje:
sprookje (Q015p Stein, ...
Q015p Stein,
Q015p Stein)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
sproeten (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
loten (krijgen):
lēūt (Q015p Stein),
uitlopen:
oetloupen (Q015p Stein)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproeten (Q015p Stein)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
18066 |
spruw |
spruw:
spruw (Q015p Stein)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
spritsen (Q015p Stein),
spritsen (<du.):
spritsjen (Q015p Stein),
sproetsen:
sproetsen (Q015p Stein),
spuiten:
spuet (Q015p Stein),
spuit (Q015p Stein),
spuite (Q015p Stein),
spuiten (Q015p Stein, ...
Q015p Stein,
Q015p Stein)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
21750 |
spuitstuk |
lent:
lent (Q015p Stein)
|
de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spuwbakje:
spuwbakje (Q015p Stein)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|