33597 |
ui, ajuin |
un:
mv. unnen
un (Q015p Stein)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20758 |
uienpannenkoek |
ajuinenkoek:
unnekook (Q015p Stein)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34157 |
uieren |
bijkomen:
(de koe) kømt bī (Q015p Stein),
vol lopen:
løi̯pt vǫl (Q015p Stein)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
deem:
dē̜m (Q015p Stein),
udder:
ødǝr (Q015p Stein)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
28621 |
uit de rij zetten |
afvliegen:
āf˲vlēgǝ (Q015p Stein)
|
De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.]
II-6
|
27569 |
uitbetaling van loon |
afrekening:
āfrę̄kǝneŋ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits]),
loondag:
loandāx (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590]
II-5
|
19028 |
uitbrander |
cheque-je:
sjekje (Q015p Stein),
opdonder:
opdonder (Q015p Stein),
schelder:
scheller (Q015p Stein)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
prakkiseren:
prakkezeren (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31141 |
uitdraaien, oprekken |
ruimer maken:
ruimer maken (Q015p Stein),
uitrekken:
ūtrękǝ (Q015p Stein)
|
Het rekken van een schoen in de breedte en/of de lengte met behulp van een uitdraaileest of oprekleest of oprekmachine. [N 60, 245a; N 60, 245b]
II-10
|
32709 |
uiteenploegen |
vaneenaf varen:
vanęi̯nāf ˲vãrǝ (Q015p Stein)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|