e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verzolen verzolen: vǝrzoalǝ (Stein) Het van nieuwe zolen voorzien van de schoenen. [N 60, 232b] II-10
verzopen kalk prats: pratš (Stein) Kalk waaraan tijdens het blussen teveel water is toegevoegd waardoor deze te sterk afkoelt. [N 30, 34; monogr.] II-9
verzopen mortel natte spijs: nātǝ [spijs] (Stein) Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
verzuimdienst bommelschicht: bumǝlšex (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), verzuimdienst: vǝrzūmdēns (Stein  [(Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]) Het zonder voorkennis, verlof of andere geldige redenen van het werk wegblijven. Dit willekeurig verzuim heeft na drie achtereenvolgende keren in de meeste gevallen ontslag op staande voet tot gevolg (Van der Maar). [N 95, 915; N 95, 916; monogr.; Vwo 57; Vwo 149; Vwo 822; div.] II-5
verzuimen verzuimen: verzoemd (Stein), verzoemen (Stein) nalaten te doen wat men opgedragen gekregen heeft of wat men beloofd heeft [verzuimen, schrikken, fouten] [N 85 (1981)] III-1-4
verzuimen wegens ziekte (de) ziekenkaart hebben: dǝ zikǝkārt hø̜bǝ (Stein  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), de grijze hebben: dǝ grīs hø̜bǝ (Stein  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Niet op het werk verschijnen door ziekte. Volgens de informant van Q 15 moest men dit melden aan het AMF, het Algemeen Mijnwerkersfonds van de Staatsmijnen in Limburg. Men kreeg dan de z.g. ziekenkaart waar de controleur en de controlerende geneesheer aantekeningen op maakten. Deze kaart was grijs van kleur. [N 95, 918; N 95, 918 add.; monogr.] II-5
vest kamizool (<fr.): kammezaol (Stein), kamizooltje (<fr.): kamëzoâlke (Stein), landweer?: lendjwêêr (Stein), vest: vês (Stein), vesting: vesting (Stein) de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || het vest [N 59 (1973)] III-1-3, III-3-1
vestenmaker vestenmaker: vestenmaker (Stein) Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a] II-7
vestzakje vestzak: vêszak (Stein) het zakje in het vest [N 59 (1973)] III-1-3
vetmesten masten: mastǝ (Stein) Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.] I-11