17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
vingər (Q015p Stein),
vîŋər (Q015p Stein)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
25308 |
vinger, maat kleiner dan een duim |
vinger:
vinger (Q015p Stein)
|
de maat die een lengte aangeeft, kleiner dan een duim (2 1/2 cm) [vinger] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhōt (Q015p Stein)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
(voor water) ??
vingerhoed (Q015p Stein)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24748 |
vingerhoedskruid |
pijpenkop:
WLD
piepekop (Q015p Stein)
|
Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17769 |
vingerlid |
lid:
leet (Q015p Stein)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
als iemand met zijn vingers ergens vanaf moet blijven
fikke (Q015p Stein),
jatten:
als iemand met zijn vingers ergens vanaf moet blijven
jotte (Q015p Stein)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
boekvink (Q015p Stein),
bookvink (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
vink:
venk (Q015p Stein)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
violier:
WLD
fiegelier (Q015p Stein)
|
[N 92 (1982)]
I-7
|
22671 |
viool |
viool:
fiool (Q015p Stein)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|