20944 |
vlees |
vlees:
vleis (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
vleisj (Q015p Stein, ...
Q015p Stein,
Q015p Stein)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
21442 |
vleien |
in de kont kruipen:
in de kont kruipen (Q015p Stein),
vleien:
vleijje (Q015p Stein),
vleiën (Q015p Stein)
|
iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
kontenkruiper:
kontekrōēper (Q015p Stein),
kontekruiper (Q015p Stein)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34378 |
vleiwoord voor het varken |
kuus:
kyš (Q015p Stein)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|
34348 |
vlekziekte |
vlekkenvuur:
vlɛkǝvȳr (Q015p Stein)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
28829 |
vleug |
schoor:
šǭr (Q015p Stein),
vleug:
vlø̄x (Q015p Stein)
|
De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW]
II-7
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vleugel (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
vleugels (Q015p Stein)
|
vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
tirren:
WBD/WLD
tirren (Q015p Stein),
zoemen:
zoemen (Q015p Stein)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24444 |
vliegend ongedierte |
insecten:
eigen spellingsysteem
de insecten (Q015p Stein)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19452 |
vliegenraam, hor |
hor:
hor (Q015p Stein)
|
Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|