e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voet voet: voot (Stein, ... ), vót (Stein) Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)] III-1-1
voet (alternatieve benamingen) poot: paoət (Stein), poit (Stein), pöt (Stein) Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)] III-1-1
voet, maat van 0,28 m voet: voot (Stein) de maat die een lengte aangeeft van 28 cm [voet] [N 91 (1982)] III-4-4
voetballer voetballer: Karte 165.  vut}/[vūt}baller (Stein) Fussballspieler. III-3-2
voetbalspel voetballen: Karte 163.  vut}ballen n. (Stein) Fussball(veranstaltung). III-3-2
voetbalwedstrijd wedstrijd: wedstrijd (Stein), Karte 166.  wedstrijd (Stein) (Fussball)spiel. || Voetbalwedstrijd. III-3-2
voetganger voetganger: vootganger (Stein, ... ) een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)] III-3-1
voetgangershek draaihek: draaihek (Stein) Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.] I-8
voetjicht voetgicht: vootgich (Stein) Voetjicht: soort jicht die zich openbaart door een hevige pijn in de voet, vooral in het gewricht tussen middenvoetsbeentje en grote teen, podagra (voetje, pootje, kozijntje, voetjicht). [N 84 (1981)] III-1-2
voetkussen poef: poef (Stein) Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)] III-2-1