17929 |
wandelen |
wandelen:
wenjele (Q015p Stein),
wenjelen (Q015p Stein)
|
Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
eigen spellingsysteem
wandjluus (Q015p Stein)
|
wandluis, weegluis, het platte bloedzuigende insect dat zich overdag schuilhoudt in naden en spleten van houten vloeren enz. [wanlöws, platte pose, bertelemees] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17755 |
wang |
kummik:
i.e. wang.
kummik (Q015p Stein)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
18943 |
wangedrag |
gebrak:
gebrak (Q015p Stein),
gebrek (Q015p Stein)
|
een zeer slecht gedrag [gebrak, walebakkerij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31716 |
wanhout |
ongekantrecht hout:
ongǝkɛntjrɛxt hǫwt (Q015p Stein)
|
Hout dat nog niet gekantrecht is. Zie ook het volgende lemma. [N 50, 51d]
II-12
|
31715 |
wankant |
valkant:
vālkɛnjt (Q015p Stein)
|
Ruwe, niet gekantrechte zijde van hout dat uit ronde stammen of balken gezaagd is. [N 50, 51b; monogr.]
II-12
|
18268 |
want |
want:
wante (Q015p Stein)
|
wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21743 |
wapen |
wapen:
waope (Q015p Stein),
wapen (Q015p Stein)
|
een voorwerp dat bestemd is om iemand letsel toe te brengen of zich ermee te verdedigen [wapen, wapie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21741 |
wapenschild |
schild:
schild (Q015p Stein),
sjild (Q015p Stein)
|
een bord waarop een wapen [bijv. van een legeronderdeel] geschilderd is [schild, wapie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24575 |
warkruid |
vossenstaart:
WLD
vossestart (Q015p Stein)
|
Warkruid (cuscuta europaea 30 tot 140 cm grote plant. Eenjarige windende woekerplant zonder bladgroen; de stengels zijn dun, met zuignapjes, vaak rood van kleur; de bladeren zijn schubvormig; de bloemen groeien in kleine, dichte hoofdjes en zijn klokvor [N 92 (1982)]
III-4-3
|