e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weigerachtig niet doen: neet doone (Stein), weiger: weiger (Stein) geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
weiland in het algemeen wei: węi̯ (Stein) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
wel wel: wɛl (Stein) De uitstekende voorkant van een traptrede, meestal halfrond geprofileerd. De afstand van voorkant stootbord tot voorkant trede. Zie ook afb. 68c. [N 55, 89f] II-9
welbespraakt brutaal persoon keihelle, een ~: kei hélle (Stein) iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] III-3-1
welbespraakt zijn goed kallen: good kalle (Stein), goed van tongriem gesneden zijn: goed van tòngriem gesnjejen (Stein) welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)] III-3-1
welig groeiend gelp: gelp (Stein), wie haar op een hond (omschr.): wie hoar op den honjd (Stein) Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)] || In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3
wellat wellatje: wɛllɛtjǝ (Stein) Houten lat die onder de wel van de trede wordt gespijkerd als steun voor de stootborden. Zie ook afb. 68. [N 55, 104c] II-9
welstuk welstuk: wɛlstø̜k (Stein) De smalle, bovenste trede van een trap waarvan de bovenkant gelijk ligt met de bovenkant van de vloer. [N 55, 110] II-9
wendstrook aan de lange zijde van een geerakker kortvoordel: kǫrt˲vø̄ǝrdǝl (Stein) Als men de geerakker op een bepaalde manier ploegt, ontstaat er behalve langs een van de korte zijden ook langs de lange zijde een wendstrook. Zie verder het vorige lemma. [A 33, 9; div.] I-1
wenkbrauw oogsbrauw: augsbraoje (Stein), augsbroaje (Stein) wenkbrauw [DC 01 (1931)] III-1-1