25093 |
wisselen |
omzetten:
omzetten (Q015p Stein),
ômzétte (Q015p Stein)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25174 |
wisselvallig weer |
braggelig weer:
brokkelig wèèr (Q015p Stein),
donker weer:
donker weer (Q015p Stein),
het (weer) weet niet wat het wil:
⁄t wët neet waat ⁄t wilt (Q015p Stein),
het weer verandert:
⁄t wêêr verangert (Q015p Stein),
knoeilucht:
knoeilucht (Q015p Stein),
kwakkellucht:
kwakkellucht (Q015p Stein),
rare lucht:
raar log (Q015p Stein),
regenachtig (weer):
rênger ëchtig (Q015p Stein),
regenlucht:
règenlucht (Q015p Stein),
t weer staat te luimen]:
⁄n lŏmel wear (Q015p Stein)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19435 |
wit zand, stooizand |
zand:
(zavel)
zand (Q015p Stein)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33479 |
witte aalbes |
witte wiemeren:
oi van trois
witte wiemere (Q015p Stein)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24521 |
witte abeel |
witte boom:
witte boam (Q015p Stein)
|
De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitkaas:
fluitkiës (Q015p Stein),
fluitkjès (Q015p Stein),
klotskaas:
klotskiës (Q015p Stein)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯[klee] (Q015p Stein),
wilde klee:
weljǝ [klee] (Q015p Stein)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
wit moes:
wit moas (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
wit moos (Q015p Stein),
witte kool:
witte kwaol (Q015p Stein)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24790 |
witte krodde |
witte kiek:
WLD
witte kiek (Q015p Stein)
|
Witte krodde (thlaspi arvense 15 tot 40 cm groot. De plant is geelgroen en kaal. De stengels groeien rechtop en zijn al of niet vertakt; de wortelbladen zijn langwerpig, tevens gesteeld; de stengelbladen zijn pijlvormig en stengelomvattend, ze zijn lang [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwikstertje (Q015p Stein),
ploegdrijver:
ploegdriever (Q015p Stein),
wipstaartje:
wipstertje (Q015p Stein)
|
kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|