id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19221 | zijn woede luchten | afreageren: afreagere (Stein) | zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)] III-1-4 |
24725 | zijtak | zijtak: zie tak (Stein) | Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)] III-4-3 |
27824 | zijwand | stoot: štōs (Stein [(Maurits)] [Maurits]), zijplanken: zīplɛŋk (Stein) | De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13, II-5 |
25318 | zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder | zil: zil (Stein) | de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)] III-4-4 |
24758 | zilverschoon | zilverkruid: WLD zilverkroed (Stein) | Zilverschoon (potentilla anserina 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn kruipend, met lange wortelende uitlopers; de bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn gezaagd en aan de onderkant wit zijdeachtig behaard; de bloemen groeien afzonderlijk, zijn [N 92 (1982)] III-4-3 |
33602 | zilveruitje | zilver-untje: zilverunke (Stein) | [DC 13 (1945)] I-7 |
18816 | zin (lust) | lust: lust (Stein), zin: zinne (Stein) | het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20166 | zindelijk | droog: drueg (Stein), proper: proper (Stein), zuiver: zuuver (Stein), zuver (Stein) | zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2 |
22771 | zingen | slaan: slaan (Stein), sloan (Stein) | het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)] III-4-1 |
27974 | zinken | zinken: zinken (Stein [(Maurits)] [Emma, Maurits]) | Een opgepofte vloer bijwerken en lager maken om op deze wijze de mijngang weer op hoogte te brengen. Volgens de invuller uit Q 15 hoefde men in dat geval de ondersteuning van de galerij niet te vernieuwen. [N 95, 389; N 95, 903; monogr.; Vwo 75; Vwo 541; Vwo 650; Vwo 870] II-5 |