e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

Gevonden: 5275

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelriek, algemeen riek: rēk (Stein) Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.] I-5
aardappels schillen schrappen: aerpel sjrabbe (Stein) aardappels schillen [DC 23 (1953)] III-2-3
aardappelstruik struik: štrūk (Stein) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardbei aardbei: aardbei (Stein), aardbes: WBD/WLD  aardbees (Stein), erbel: irbel (Stein), ɛrbəl (Stein) [DC GV (1935) M]De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)] I-7
aarde, grond giet: get (Stein), maaszand: maas zendj (Stein) donkerbruin vruchtbaar zand met water [get] [N 81 (1980)] III-4-4
aarden aarden: aarden (Stein), aare (Stein) zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4
aarzelen treuzelen: treuzele (Stein), treuzelen (Stein, ... ) bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
accijns accijns (<lat.): accijns (Stein) de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)] III-3-1
achtel, maat van 12,5 liter achtel: achtel (Stein) de maat die een inhoud aangeeft van 12,5 liter [achtel] [N 91 (1982)] III-4-4
achterdochtig achterdochtig: achterdochtig (Stein), wantrouwig: wantroewig (Stein) een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4