24986 |
doordrenken, nat maken |
platsen:
plòòtsen (Q015p Stein),
soppen:
soppe (Q015p Stein)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27835 |
doorhouw |
doortocht:
doortocht (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Wilhelmina])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
25639 |
doormidden gesneden beschuitbol |
beschuit:
bǝšȳt (Q015p Stein)
|
De benamingen kunnen ook slaan op de bovenste of onderste schijf van de beschuitbol. [N 29, 62c]
II-1
|
25635 |
doormidden snijden van beschuitbollen |
doorsnijden:
dø̄rsnōiǝn (Q015p Stein)
|
[N 29, 62a; N 29, 62b]
II-1
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn (mv.):
də:r (Q015p Stein),
doorns:
dørəs (Q015p Stein),
stekelen:
stekele (Q015p Stein)
|
doornen [DC 23 (1953)], [RND]
III-4-3
|
28985 |
doorputten |
doorputten:
dōrpøtǝ (Q015p Stein)
|
Naaien met de putsteek. Zo goed als onzichtbaar doornaaien. De putsteek wordt gebruikt om kanten meerdere vastheid te geven en twee of meer stoflagen op elkaar te verbinden. Het is een zeer klein gestoken achtersteekje (Gerritse, pag. 41). [N 59, 61; N 59, 58; N 59, 55]
II-7
|
26348 |
doorslaan |
trochelen:
trǭxǝlǝ (Q015p Stein)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6]
II-7
|
30461 |
doorslag, drevel |
doorslag:
dōrslāx (Q015p Stein),
drijfnagel:
drīfnāgǝl (Q015p Stein)
|
Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.]
II-9
|
20848 |
dopen |
dopen:
dö.ypə (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND]
III-3-3
|
33521 |
doperwten |
doperwten:
WBD/WLD
doperwt (Q015p Stein),
erwten:
erten (Q015p Stein),
peulerwten:
WBD/WLD
pelerwt (Q015p Stein)
|
De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)]
I-7
|