32201 |
draaiguts |
draaiguts:
drē̜jgøts (Q015p Stein)
|
De holronde beitel die tijdens het draaien wordt gebruikt voor het aanbrengen van profielen op de naaf. De draaiguts rust daarbij op de leunspaan van de draaibank. Zie ook afb. 183. [N G, 26b; N 53, 39e]
II-12
|
33727 |
draaihek |
stegel:
štēgǝl (Q015p Stein),
veken:
vē̜kǝ (Q015p Stein)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
30294 |
draaikant |
hangzijde:
haŋzi (Q015p Stein)
|
De zijde van de deur waar de scharnieren zitten. [N 55, 34a]
II-9
|
24950 |
draaikolk |
draaikolk:
draai kolk (Q015p Stein),
drààikolk (Q015p Stein),
drèjkolk (Q015p Stein),
kolk:
kouk (Q015p Stein)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22680 |
draaiorgel |
lier:
lier (Q015p Stein)
|
Een draaiorgel dat op de rug gedragen wordt [lier]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
28339 |
draaiplaats |
draaischijf:
drɛjšīf (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een ijzeren plaat, al dan niet vastliggend, waar de mijnwagens op worden gedraaid. [N 95, 695; monogr.; Vwo 766]
II-5
|
30312 |
draairaam |
draaiende raam:
drē̜jǝndǝ rām (Q015p Stein)
|
Openslaand raam waarvan de scharnieren op de zijkant van het draaiend deel geplaatst worden zodat het om een verticale as draait. [N 55, 40a]
II-9
|
31771 |
draaizaag, keerzaag |
draaizeegje:
drē.jzē̜xskǝ (Q015p Stein)
|
Spanzaag die wordt gebruikt om langs kromme en gebogen lijnen te zagen. Het zaagblad is draaibaar in het raam bevestigd en aan één uiteinde voorzien van een handgreep. Het zaagblad is ongeveer 60 tot 70 cm lang en 5 tot 10 mm breed. Zie ook afb. 20. [N 53, 7; N 53, 8i-j; monogr.]
II-12
|
28544 |
dracht |
dracht:
dracht (Q015p Stein)
|
Periode of vlucht waarin de bijen honing en stuifmeel verzamelen. De periode bestrijkt voorjaar, zomer en najaar. Met dracht kan men ook duiden op het resultaat van de vlucht, nl. de honing. [N 63, 48; Ge 37, 84]
II-6
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
ww. gaat groot:
WBD/WLD
gròòt gaen (Q015p Stein),
ww. krijgt jongen:
kriet jôngen (Q015p Stein)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|