27074 |
praam |
prang:
praŋ (K278a Stevensvennen)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pre.zə (K278a Stevensvennen)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
22356 |
priktol |
pindop:
/
pin dop (K278a Stevensvennen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
22310 |
proppenschieter |
klotsbuis:
het rubber van een pedaal werd ook gebruikt als buis
klotsbuis (K278a Stevensvennen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
vę̃stǝr (K278a Stevensvennen
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
33123 |
rij van de bovenste laag |
halfbrei:
halǝf brāi̯ (K278a Stevensvennen)
|
Elk van de twee rijen waardoor de bovenste laag van het dorsbed wordt gevormd. [N 14, 19; JG 2c; monogr.]
I-4
|
32921 |
rij, wiers |
tijl:
tęi̯l (K278a Stevensvennen)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rɛkdom (K278a Stevensvennen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rèèp (K278a Stevensvennen)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rugriem (K278a Stevensvennen)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|