21034 |
as |
as:
as (L378p Stevensweert)
|
In l 432 werden de zeilen en windborden slechts verwijderd bij bijzonder zware storm. Een aantal woordtypen komt ook voor in het lemma ɛzonder zeilenɛ.' [N O, 10a; A 42A, 3; Sche 37; monogr.]
II-3
|
33277 |
asperge |
asperge:
aspɛržǝ (L378p Stevensweert)
|
Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.]
I-5
|
26236 |
aswiel |
asrad:
asrāt (L378p Stevensweert)
|
Het grote kamwiel aan de molenas van de windmolen dat tot taak heeft de draaiende beweging van de as over te brengen op het spijlenrad. Zie ook afb. 49 en 64.2. Het is een wiel waarvan de tanden haaks of met een hoek van 45o op het vlak van het rad staan. Wanneer de molen niet voorzien is van een apart aswiel voor de reminrichting is rond het aswiel de zgn. vang bevestigd. Zie ook het lemma ɛgroot kamradɛ. Het betreft daar materiaal met betrekking tot het vergelijkbare kamwiel in watermolens.' [N O, 11a; A 42A, 8; Sche 38; monogr.]
II-3
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
aschgoonsdaag (L378p Stevensweert)
|
Aschwoensdag [SGV (1914)]
III-3-3
|
33499 |
augurk |
komkommer:
NCDN
koamkoamör* (L378p Stevensweert)
|
Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)]
I-7
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aoventjaeten (L378p Stevensweert),
oaventète (L378p Stevensweert)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24445 |
avondspin |
avondspin:
aovendspin (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
geluksjong:
gelöksjóng (L378p Stevensweert)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20546 |
azijn |
azijn:
azienö (L378p Stevensweert)
|
azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18321 |
baaien onderrok |
baai, een -:
[zn.?]
baaj (L378p Stevensweert)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18282 |
baalschort |
baalscholk:
baolsjŏlk (L378p Stevensweert)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|