e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huid huid: hoet (Stevensweert), hōēt (Stevensweert), vel: vel (Stevensweert) huid [DC 01 (1931)] III-1-1
huidschilfers schilfers: schilfer (Stevensweert) schilfer [SGV (1914)] III-1-2
huiduitslag uitslag: ōētsláách (Stevensweert) Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)] III-1-2
huif van de huifkar huif: huf (Stevensweert) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar bolderwagen: bǫldǝrwāgǝ (Stevensweert), huifkar: hufkɛr (Stevensweert) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huig huig: huich (Stevensweert) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)] III-1-1
huilen janken: janken (Stevensweert), meken: dreinerig janken bij kinderen (zie drenzen!)  meeke (Stevensweert) huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] III-1-4
huilen, schreien janken: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  janke (Stevensweert) schreien [SGV (1914)] III-1-4
huis, woning huis: (verkleinw. is huuske).  hoes (Stevensweert) huis [SGV (1914)] III-2-1
huisakker akker: akǝr (Stevensweert), huisveld: hūsvɛljtj (Stevensweert) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8