24572 |
hulst |
hulst:
NCDN
huls (L378p Stevensweert)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppölö (L378p Stevensweert)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
op de hukken gaan zitten:
op de høke goan zitte (L378p Stevensweert)
|
hurken [SGV (1914)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
gehuurd huis:
gehuurd hoes (L378p Stevensweert)
|
huurhuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
meejpĕnning (L378p Stevensweert)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
huwelijk:
huuwelik (L378p Stevensweert)
|
huwelijk [SGV (1914)]
III-2-2
|
20022 |
hyacint |
hyacint:
-
hiacint (L378p Stevensweert)
|
hyacint [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijk bidden:
naaste buren
ter liek bèje (L378p Stevensweert)
|
lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
NCDN
ĭĕp (L378p Stevensweert)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17995 |
ijlen |
ijlen:
iĕlö (L378p Stevensweert)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|