e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaal knopkruid knoopjeskruid: lijkt op knoopje  knuipkeskroed (Stevensweert), knopjeskruid: knø̜i̯pkǝskrut (Stevensweert) Galinsoga parviflora Cav. Algemeen voorkomend hardnekkig en nauwelijks uit te roeien akker- en tuinonkruid, dat zich sinds het begin van de 19de eeuw vanuit botanische tuinen over Europa verspreid heeft. Het heeft kleine witte bloempjes met een geel hartje en bloeit van juni tot de herfst, terwijl de hoogte varieert van 20 tot 60 cm. Waarschijnlijk vanwege de recente verspreiding wordt door de informanten in L 289, 289a, 289b, 300, 370, Q 95, 99*, 103, 121 en 201 aangegeven dat men dit onkruid kent onder de Nederlandse naam knopkruid. Bij Amerikaanse drek ("onkruid") is aangetekend dat het zaad door de Amerikanen in 1944 meegebracht zou zijn (L 248) of dat het met het kippevoer geïmporteerd zou zijn (L 267). Franse drek (L 289) en fransozenkruid (L 381) wijzen naar een vermeende herkomst uit Frankrijk. De plant komt overigens uit Midden-Amerika. Bij duivelskralen wordt opgemerkt: "waarschijnlijk omdat het zo taai is dat het niet uitgetrokken kan worden; na de bloei vormen zich kleine zwarte besjes, vandaar ɛkrallenɛ". Bij ɛduivelɛ: "wast overal waar de zaak verwaarloosd is". Zie Brok 1992. [A 28, 10; Lu 6, 10; monogr.] || kaal knopkruid [DC 28 (1956)] I-5, III-4-3
kaam kaam/kamen: kø̄mǝ (Stevensweert) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krapjes: krèpkes (Stevensweert) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Stevensweert) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaarten (ww.) kaarten: /  kaarte (Stevensweert) kaarten [SND (2006)] III-3-2
kaas kaas: 9tweeklank).  kéĕs (Stevensweert) kaas [SGV (1914)] III-2-3
kaasmijt kaasmijt: kaes mijt (Stevensweert), made: maaij (Stevensweert) mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)] III-4-2
kabouter aardmannetje: ĕrdmĕnneke (Stevensweert), kabouter: kaabouter (Stevensweert) kabouter [SGV (1914)] III-3-3
kachel, stoof stoof: stōf (Stevensweert) kachel [SGV (1914)] III-2-1
kadaver kadaver: WLD  káádáávör (Stevensweert) Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)] III-4-2