30797 |
looi |
looi:
lōǝj (L378p Stevensweert)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lōǝjǝ (L378p Stevensweert)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loat (L378p Stevensweert),
scheut:
NCDN
sjèùt (L378p Stevensweert)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
lø̜̄jpǝr (L378p Stevensweert)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
24674 |
lork |
lariks:
NCDN
lááriks (L378p Stevensweert)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
boordje:
bördje (L378p Stevensweert)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
manchet:
mansjette (L378p Stevensweert)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21218 |
losse plankbrug |
vonder:
(oud).
vonjere..... (L378p Stevensweert)
|
vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
voerbak:
vōrbak (L378p Stevensweert)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|