e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molsla molsalade: NCDN  mòlsslááj (Stevensweert) De bladeren van een paardebloem die onder een molshoop gee en mals blijven en die als sla gegeten worden (molsla, suikerij, veldsla, platter). [N 82 (1981)] I-7
mond mond: mondj (Stevensweert), moonjt (Stevensweert), mōnjt (Stevensweert), mŭnj (Stevensweert) mond [SGV (1914)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)] III-1-1
mond (spotnamen) gaperd: gāpert (Stevensweert), muil: moel (Stevensweert), mōēl (Stevensweert), snuit: snōēt (Stevensweert), toet: toot (Stevensweert), toetje: teutje (Stevensweert) Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] III-1-1
monnik monnik: monnik (Stevensweert) monnik [SGV (1914)] III-3-3
mooi, helder weer klaar weer: klaor wéér (Stevensweert), net weer: nèt wéér (Stevensweert) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)] III-4-4
moot vis stuk: stök (Stevensweert) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
morgengebed gebeden (mv.): gebêje (Stevensweert), morgensgebed: mörgesgebĕd (Stevensweert) morgengebed [SGV (1914)] III-3-3
morsen knoeien: knoajö (Stevensweert) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mossel mossel: moschel (Stevensweert, ... ) mossel [SGV (1914)] III-2-3
mosterd mosterd: mosterd (Stevensweert) mosterd [SGV (1914)] III-2-3