e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muurplaat muurplaai: mūrplāj (Stevensweert), muurplaat: mūrplāt (Stevensweert) Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.] II-9
muurstijlen stijlen: štīlǝ (Stevensweert), stutten: štøtǝ (Stevensweert) De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.] II-9
muziek muziek: muuziek (Stevensweert) muziek [SGV (1914)] III-3-2
naad naad: nǭt (Stevensweert) Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14] II-7
naaien naaien: nē̜jǝ (Stevensweert), nɛjǝ (Stevensweert) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
naaister naaierse: nājǝrsǝ (Stevensweert) De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.] II-7
naakt naaks: naaks (Stevensweert) naakt [SGV (1914)] III-1-3
naald naald: nǭlt (Stevensweert), naalde: nǭlj (Stevensweert) De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.] II-7
naar de kerk naar de kerk: noa de kirk (Stevensweert) naar [~ de kerk] [SGV (1914)] III-3-3
naar huis gaan naar huis gaan: nao hoes gaon (Stevensweert) naar huis gaan [DC 03 (1934)] III-1-2