19258 |
bevelen |
bevelen:
bevĕle (w) (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert)
|
bevel [SGV (1914)], [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
groenplaats:
grø̄nplāts (L378p Stevensweert),
opslag:
ǫpslāx (L378p Stevensweert)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
17950 |
beweeglijk rondlopen |
ritsen:
ritse (L378p Stevensweert)
|
lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25231 |
bewolking |
wolken:
de wolke (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25107 |
bewolkte lucht |
overlopen lucht:
äöverloupe (L378p Stevensweert)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
bēͅsəm (L378p Stevensweert),
straatbezem:
Zie tekening: 1 (links)
stroatbèsem (L378p Stevensweert),
straatveger:
stroatvèger (L378p Stevensweert)
|
bezem [SGV (1914)] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
štēl (L378p Stevensweert)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (L378p Stevensweert)
|
bezoek [SGV (1914)]
III-3-1
|
18009 |
bezwijming |
flauwte:
floawtö (L378p Stevensweert)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17996 |
bibberen |
bibberen:
bibbere (L378p Stevensweert),
rijderen:
riejere (L378p Stevensweert),
rieère (L378p Stevensweert)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|