e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ploegschaar ploegscheer: [ploeg]šīǝr (Stevensweert) Het mesvormig ploegonderdeel dat bij het ploegen de voor van onderen lossnijdt. Het spitse uiteinde hiervan zit voor op de punt van de ploegzool. Oude keerploegen hadden een pijl- of hartvormige schaar; in aansluiting daarop werd links of rechts van de ploegzool het riester aangebracht. Bij andere oude ploegtypen was de schaar een licht gebogen driehoekige plaat, waarop een verstelbaar riester aansloot. Het snijdend onderstuk van deze schaar kon ook een afneembaar onderdeel zijn. Het door schaar en riester gevormde geheel was in dat geval drieledig. Bij latere ploegen zijn het riester en het daaraan voorafgaande, niet-snijdende deel van de oude schaar vervangen door een groot gebogen blad. Onder aan dit blad is de snede bevestigd. Van de onderstaande benamingen zijn grote en dikke schulp, grote schalm en groot schaar van toepassing op de oude driehoekige schaar en/of op de latere combinatie van mes en blad. Dit geldt in veel gevallen ook voor schulp, schalm en schaar. Voor wat (ploeg)mes en enige andere termen betreft, zie men ook wat aan het einde van het lemma kouter is opgemerkt. [JG 1a + 1b + 2c; JG 2a-1, 3; JG 2b-4, 2b; A 26 , 5 ; Lu 4 , 5 ; N 11, 31.I.b + 38; N 11A, 85c + 87a + 88a + 89a; L 1a-m; L 28, 40] I-1
ploegvoor voor: vūr (Stevensweert), vūrǝ (Stevensweert) Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.] I-1
plukken plukken: plökke (Stevensweert) plukken [SGV (1914)] III-1-2
plukken, van fruit plukken: plökke (Stevensweert) plukken [SGV (1914)] I-7
poel poel: pōl (Stevensweert) Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.] I-8
poel, plas poel: peul (Stevensweert) poelen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4
pofbroek pofboks: pofboks (Stevensweert) plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)] III-1-3
pofmouw ballonmouw: bellonmoe (Stevensweert) pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)] III-1-3
pokdalig pokkerig: paokörich (Stevensweert) pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)] III-1-2
poken ragelen: rōͅxələ (Stevensweert) poken [SGV (1914)] III-2-1