e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ritnaald, larve van de kniptor koperworm: koperworme (Stevensweert), kōperwórm (Stevensweert) ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)] III-4-2
ritselen ritselen: ritsele (Stevensweert) ritselen [SGV (1914)] III-4-4
ritssluiting ritssluiting: ritssjloeting (Stevensweert) Ritssluiting [DC 64 (1989)] III-1-3
riviergrondel grondje: WLD  gruuentjö (Stevensweert) Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)] III-4-2
robinia acacia: NCDN  áácáásiáá (Stevensweert) De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)] III-4-3
rochelen rochelen: rochele (Stevensweert, ... ) rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)] III-1-2
rode aalbes miemeren: rode bes  miemere (Stevensweert), miemerten: miemert (Stevensweert), De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).  mīē-mört (Stevensweert), mv: -e  miemerte (Stevensweert) [DC 13 (1945)] [DC 60A (1985)]aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)] I-7
rode biet kroot: krōǝt (Stevensweert), slakroot: slāi̯kruāt (Stevensweert) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5
rode bosbes bosbes: NCDN  bòsbès (Stevensweert) De rode bosbes, vossebes (bospalm, naagdebes, kwachtbes, gourbes, kroos, kreus, rode bleek). [N 82 (1981)] III-4-3
rode bosmier amezeiksel: aomezeiksel (Stevensweert), bragger: brakker (Stevensweert), stekkensleper: stekkesleiper (Stevensweert) bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] III-4-2