33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (L378p Stevensweert)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
17800 |
schede |
metsenschede:
metsesjei (L378p Stevensweert),
schede:
scheij (L378p Stevensweert),
sjeedö (L378p Stevensweert)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)]
III-1-1, III-2-1
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
sjèèl kīēkö (L378p Stevensweert)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
scheen (L378p Stevensweert),
sjeen (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18727 |
scheerapparaat |
scheerapparaat:
sjèrapperaat (L378p Stevensweert),
zich elektrisch scheren (ww.):
ich sjèr mich electrisch (L378p Stevensweert)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] || Ik scheer me niet meer nat, ik neem liever ... (het electrisch scheerapparaat). [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schĕlle (L378p Stevensweert),
schimpen:
schimpe (L378p Stevensweert)
|
schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
fascinen:
fisinǝ (L378p Stevensweert)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
bij morgen en avond.
sjemere (L378p Stevensweert)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
t schemert vur mien aoge (L378p Stevensweert)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemering:
schemering (L378p Stevensweert),
sjemering (L378p Stevensweert)
|
schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|