20493 |
smullen |
smullen:
smulle (L378p Stevensweert)
|
smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24244 |
snavel |
bek:
bek (L378p Stevensweert),
snavel:
snáávöl (L378p Stevensweert)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20523 |
snee brood |
snede:
sneej (L378p Stevensweert)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24388 |
sneep |
koemel:
WLD
kòmmöl (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24714 |
sneeuwbes |
sneeuwbes:
NCDN
snīē-èbès (L378p Stevensweert)
|
De heester met kleine rozerode bloempjes en op radijsjes gelijkende witte vruchten, ook bekend onder de naam radijsboom (sneeuwbes). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
sneebuu (L378p Stevensweert),
sneeuwvlaag:
sniè vloag (L378p Stevensweert)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snieje (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
-
schnèklökske (L378p Stevensweert)
|
sneeuwklokje [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sneeuw (L378p Stevensweert),
sniè (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
snèĕ (L378p Stevensweert)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sneuvele (L378p Stevensweert)
|
sneven (sneuvelen) [SGV (1914)]
III-3-1
|