e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snotteren snotteren: snoatörö (Stevensweert) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] III-1-2
snuifje snuif: snōēf (Stevensweert) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
snuit snoet: snoet (Stevensweert), WLD  snōēt (Stevensweert), snuit: snoet (Stevensweert), snōēt (Stevensweert) Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || Snuit [SGV (1914)] III-1-1, III-4-2
snurken snurken: snórke (Stevensweert) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soda soda: zōdā (Stevensweert) de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)] III-2-1
soep sop: sop (Stevensweert) soep [SGV (1914)] III-2-3
soepketel, waterketel marmiet: mermiet (Stevensweert) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepterrine: soptrien (Stevensweert) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
soepvlees soepenvlees: soepövleis (Stevensweert) soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
sok sok: zök (Stevensweert) sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3