e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stiekem achterrug: achterrök (Stevensweert), geniepetig: geniepetig (Stevensweert), nijpetig: niepetig (Stevensweert) achterbaks [SGV (1914)] || geniepig [SGV (1914)] III-1-4
stier duur: dȳr (Stevensweert), stier: stīr (Stevensweert), stɛr (Stevensweert) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijf van vingers en handen stijf: stief (Stevensweert) stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] III-1-2
stijlvoetplaat muurplaai: mūrplāj (Stevensweert), zwel: zwɛl (Stevensweert) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stikken stikken: stikkö (Stevensweert) Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] III-1-2
stille regen sneeuwregen: sniee réegön (Stevensweert) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4
stinken stinken: stinkö (Stevensweert) Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)] III-1-1
stoel stoel: stōl (Stevensweert) stoel [SGV (1914)] III-2-1
stoep steenweg: steinwêg (Stevensweert) stoep [SGV (1914)] III-3-1
stoep, trottoir steenweg: steinwêg (Stevensweert) stoep [SGV (1914)] III-2-1