e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struikelen struikelen: struukele (Stevensweert), strūūkölö (Stevensweert) struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
struma struma: strŭŭmàà (Stevensweert) Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
stuifsneeuw fijne sneeuw: fiene sniè (Stevensweert), stuifsneeuw: stuuf sniè (Stevensweert) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] III-4-4
stuifzand stuifzand: stŭŭfzántj (Stevensweert) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuiken stuiken: (= stuiten).  stoeke (Stevensweert), ps. invuller geeft geen antwoord op de zin.  stoeke (Stevensweert) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)] III-3-2
stuipen stuipen: stūūpö (Stevensweert), stūūpö höbbö (Stevensweert) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2
stuitbeen staartje: stertje (Stevensweert) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stuiven: stuuve (Stevensweert), ’t begint te stuuve (Stevensweert), ’t begint te stuven (Stevensweert) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)] III-4-4
stuiver hollandse knab: einen Hollansch knap (Stevensweert), stuiver: stuuver (Stevensweert) stuiver [SGV (1914)] III-3-1
suiker suiker: sokker (Stevensweert) suiker [SGV (1914)] III-2-3