26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
krøjwɛ̄rǝk (L378p Stevensweert)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pē̜rskøtǝlǝ (L378p Stevensweert)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kustronjtj (L378p Stevensweert)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21387 |
unster |
ponder:
pŭnjer (L378p Stevensweert)
|
unster (balans) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34061 |
vaars |
vaars:
vē̜rs (L378p Stevensweert),
vɛs (L378p Stevensweert)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šoͅtəlsplak (L378p Stevensweert),
doek waarmee afgewassen wordt
šoͅdəlsplak (L378p Stevensweert)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
20330 |
vader |
pap:
pap (L378p Stevensweert),
vader:
vaader (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert),
vaadər (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vaagevuur (L378p Stevensweert)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
store (fr.):
(ook stoars ...).
stoar (L378p Stevensweert)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
18658 |
valhoedje |
valhoedje:
valheudje (L378p Stevensweert)
|
hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)]
III-1-3
|