e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlies in een vrucht velletje: NCDN  vèlkö (Stevensweert) Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)] I-7
vlijns, geelbruine aarde spei: spéj (Stevensweert) geelbruine aarde tussen bruine grond en leem in [vlijns, vlijst] [N 81 (1980)] III-4-4
vlijtig liesje vlijtig liesje: -  vlijtig liesje (Stevensweert, ... ) Sultansbalsemien (Impatiens walleriana Hook.). De bovenste bladeren meest tegenoverstaand. De stengel is niet zeer fors en hoogstens 1 m hoog. De bloemen zijn rood of wit, tamelijk vlak, met zeer lange en dunne, gebogen spoor (vlijtig liesje, nooitrust). [DC 60a (1985)] III-2-1
vlinder kapelder: kapelder (Stevensweert), kepelder (Stevensweert, ... ), kapelletje: kaapĕlke (Stevensweert) vlinder [GV Gr (1935)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] III-4-2
vlinderdasje nondejuke: nondedjuuke (Stevensweert) vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3
vlo (enk.) mensenbijter: minsenbieter (Stevensweert), mensenvlo: minsevloeaj (Stevensweert), vlo: ein vlo (Stevensweert), vlo (Stevensweert), vloeaj (Stevensweert), vlūūè (Stevensweert), vlôa (Stevensweert) mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vloo [SGV (1914)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vleu: vlèù (Stevensweert), vloen: vlūĕ (Stevensweert), vlun: vluuè (Stevensweert), vluuien: vluuje (Stevensweert) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] || vlooien [SGV (1914)] III-4-2
vloed, hoogtij wassen: wàssö (Stevensweert) vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)] III-4-4
vloeken vloeken: vlooke (Stevensweert) vloeken [SGV (1914)] III-3-1
vloer vloer: vlūr (Stevensweert) Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-9